Interview met Robert Smet

Beste lezers,

Nu volgend is er het Boelverhaal van Robert Smet. In de Hoogkamerstraat kende (kent) men hem als Smetje of Robert van Germaine van ’t kapelleke.

 

Albert Smet
foto Hugo Van Britsom

Geboren en getogen in 1933 ter hoogte van de ‘balustradekes’, in den draai voor de Welvaartstraat. Achter hun woning was toen nog de blokmakerij van Arthur Speelman, later werd daar schilfineer geproduceerd. Zijn speelterrein was, tot zijn 14 jaar, gelegen in de wijk en de velden van ’t Roosken.

Loopbaan

Hoewel zijn Boelwerf loopbaan naar oude maatstaven eerder kort was, is en blijft Robert toch verknocht aan de scheepsbouw en de werf.

In 1947 stond hij als jong manneke ‘s morgens vroeg aan de poort van de werf in de Dijkstraat. De omslag in zijn nog jonge leven was abrupt. De ene dag zat hij nog op school, de volgende was hij al arbeider. 

Van Bunderen kwam hem, met nog 27 andere schoolverlaters, ophalen aan het hek. Velen onder hen waren, net als Robert, pas 14 jaar geworden. En zoals het meestal ging in die jaren werd ook Robert, werfnummer 468, ingedeeld bij een klinkerploeg als nagelheetmaker. 

Na een korte rondleiding, waarin door de Lange (Van Bunderen) werd gewezen op de gevaren en de plaatsen waar je niet mocht komen, toog hij meteen aan het werk.

In de winter van 1947 was de Schelde dichtgevroren en in de zomer was er een hittegolf. Die jonge gasten aan het cokesvuur moesten, al trappend op de blaasbalg, de gang erin houden. Met een bus water trachtte men, zo goed en kwaad als mogelijk, het hoofd koel te houden. Het was vooral buitenwerk in die jaren. Wat hem nog steeds helder voor de geest komt is het volgende. Na bijna een dag in de regen te hebben gewerkt, van beschermende kledij was nog helemaal geen sprake, gaf hun overste toestemming om naar de stookput te gaan om hun kleren te drogen. Toen iedereen zowat in zijn onderhemd stond zagen ze elkaar niet meer staan. Door de grote hoeveelheid waterdamp die vanuit hun kleren opsteeg was de hele ruimte met stoom gevuld.

En die overste was Tuur Muys, ook lampendrager bij de processie. 

Robert vertelt:

“Op een dag vraag ik welke klinknagel er moet komen en steek daarom mijn kop door een opening in de romp. Opeens krijg ik een schop in mijn gat. Ik draai me onmiddellijk om en schop terug, pardoes op de schenen van Tuur Muys. Die schoot in een colère en beloofde me niet veel goeds meer op de werf.
Een tijdje later moest ik bij Waayeret komen die me meedeelde dat er voorlopig te weinig werk was. En dus stond ik buiten en ging met een bang hartje naar huis. 
Ik vond dit nogal onrechtvaardig en zonder iets te vertellen aan mijn ouders ging ik bij Berke Van Dael. Die baatte een sigaarwinkeltje uit verderop in de straat en had al een telefoon. Een telefoon bezitter had dus ook een telefoonboek. En in dat boek zou zeker en vast het adres van de grote baas, Georges Van Damme, staan. Dezelfde avond nog schreef ik een brief naar die grote baas waarin ik mijn kant van het gebeuren met Tuur Muys neerpende. Die brief werd door mij persoonlijk ‘gebust’ op het adres dat ik vond in die telefoongids.
Een paar dagen later kreeg mijn moeder bericht dat ik me moest aanmelden op de werf.
Aangekomen aan de poort mocht ik eerst niet binnen, de portier wist van niks. Na lang aandringen pleegde die toch een telefoontje naar kantoor en even later werd ik aangemaand zo vlug mogelijk bij den Bressinck op het bureel te komen. Na enige tijd kwam de tijding van de Lange: Smetje 468, morgen terug beginnen. 
De Lange vroeg natuurlijk wie die brief had geschreven. Hij keek verbaasd toen ik antwoordde dat ik het zelf was.
Bij het einde van het schooljaar was er prijsuitreiking op de werf. Georges Van Damme had beloofd dat al wie goede resultaten had zou worden beloond. Op de zaterdagschool van de werf had ik 85% behaald en in de avondschool zelfs 90%. Maar een beloning kreeg ik niet. 
Niettemin, zelfs nog een jaar later, bij het binnenkomen van een nieuwe lichting, kwam ik als laatste te weten waar mijn volgende werkplek na het klinken zou zijn. Het was de paswerkerij. 
Tuur Muys heb ik niet meer gezien of gehoord. Later werd ik schilder en fijnschilder.”

Legerdienst

De legerdienst duurde nog 24 maand. Tijdens zijn dienst in Duitsland werden er drie maanden afgeknepen. Op een dag kreeg hij de melding dat hij tot korporaal zou worden bevorderd. Maar dat vond hij maar niks en dus stapte hij naar de kapitein om dit te weigeren. Deze wees naar de deur met de woorden: rechtsaf is linea recta naar het cachot wegens dienstweigering. Het werd dus links en de twee streepjes kwamen op zijn mouw terecht.
Toch wou hij liever zelf werken dan toe te kijken. Gevolg, op bepaald moment was hij de enige die nog iets deed. Dit werd opgelost door de militaire lijn te volgen en enkel nog te observeren. Maar stilzitten was, en is nog steeds niet, aan Robert besteed.
In Euskirchen liep hij Valeer Peirsman tegen het lijf. Die wist dat hij als fijnschilder op de Boelwerf werkzaam was en prees hem aan bij zijn CRM om onderhoudswerkzaamheden uit te voeren in de kazerne. Robert was hier niet weigerachtig over, liever dat dan op oefening te moeten.

Godetia

Terug uit militaire dienst werd de Godetia voor vele maanden zijn werkterrein. Dit werkterrein, waar hij maandenlang de enige Boelarbeider was, lag aan kraanbaan 7, de afbraak.

Foto: Belgische Marine

Als eerste kwam de machinekamer op het werkmenu. De verblijven van de matrozen lagen boven deze lawaaierige ruimte en om die te isoleren werd het plafond van een laag zinkwit voorzien waarover dan een laag kurk werd gekleefd. Dit werkje deed hij alleen, wat soms weleens voor praktische problemen zorgde. 
Op het hogere dek moest onder de cabines nog een laag isolatie en planken worden aangebracht. Een hele karwei en bijna altijd met kunstlicht. Vanaf het dek voor het medisch personeel trad hij opnieuw in het daglicht. Een makkelijke opdracht in het dokterscabinet was het schilderen van de donkere kamer, namelijk in het zwart. En zo vorderde Robert gestaag tot de hoogste regionen, tot in het Koninklijk Verblijf. 
De vloerbekleding op het hoogste niveau, uitgevoerd door een firma uit West-Vlaanderen, was heel dik en diende eigenlijk ook als isolatie. De prijs per lopende meter ‘tapisplein’ was wellicht ook navenant.

De salon had een tafel in een speciale vorm. Het tafelblad bestond uit twee zeskanten met één gemeenschappelijke zijde. Het plafond omvatte een gedeeltelijk lager niveau met dezelfde vorm. De twee dubbele zeskanten waren precies boven elkaar gelegen. Om dit allemaal perfect glad te krijgen kwam er heel wat plamuur en schuurwerk aan te pas. Om de vlakheid en egaliteit (of effenheid) na te gaan werden de vensters en deuren afgeblind, zodat er met tegenlicht kon worden gecontroleerd. 

Ook de buitenkant van het stuurhuis diende perfect recht en vlak zijn. Toen Robert daar wou beginnen verven, merkte hij op dat deze wand bol stond. Dit vond hij niet kunnen, een dergelijk zicht afleveren, en zijn brigadier Dhondt moest eens komen kijken. Hier konden geen houten panelen worden geplaatst zoals tegen binnenwanden. En dus dacht Robert aan Martin, een krimper met een uitstekende reputatie. Die werd onmiddellijk naar de afbraak gestuurd om het karwei te klaren. Nadat het stuurhuis terug was ontroest en opgeschuurd, kon Robert er met een gerust gemoed een verflaag op aanbrengen.

Zijn meestergast in die periode was Gerard Huyben, bekend als schilder en lesgever aan de academie. Robert had al heel wat jaren op de academie doorgebracht, vandaar dat hij als fijnschilder tewerk was gesteld. Robert en Gerard kenden elkaar dus ook buiten het werk om en het vertrouwen was wederzijds.

Na de oplevering van de Godetia was het werkterrein voor even Oostende. De Koninklijke loge aan boord moest wat worden bijgewerkt na een storm. De kapitein kende ondertussen Robert ook al goed en liet hem zijn gang gaan. Bovendien was de machinist een man uit Elversele, voor Robert eerder aangenaam om in het ‘verre’ Oostende met iemand te kunnen klappen.

Robert is ook werkzaam geweest op een ander marine schip, de Zenobe Gramm. De mast, met een lengte van 23 meter, diende regelmatig te worden opgeschuurd en met een speciale vernis te worden behandeld. 
Het vergelijkbare jacht van Van Damme (de Kalinika) had nood aan een nieuwe verflaag. Die verf werd uit Duitsland aangevoerd en moest dik worden opgelegd. Robert heeft zelden met een dergelijke goede kwaliteit verf gewerkt. Ondanks dat die dik werd aangebracht liep die niet uit en werden er geen tranen gevormd.

En net zoals tijdens zijn legerdienst werd hem ook op de werf gevraagd om brigadier te worden. Alles was al geregeld maar Robert had er geen zin in en weigerde. Hij moest bij Van Royen komen die hem alsnog probeerde te overtuigen. Hij had echter zijn zinnen al gezet op een andere job, eentje waar hij alleen kon werken.

na de werf …

Na 20 jaar Boelwerf volgde er een carrièreswitch. Hij startte als algemene onderhoudstechnieker in de Staatsschool, een baan die hij 26 jaar met voldoening heeft uitgeoefend. 

 

Over de godetia

De Godetia is al enige tijd gesloopt toch blijft het schip in de belangstelling, zeker in Temse. Onze vereniging, Erfgoedvereniging Op Stoapel, heeft van dit marineschip nog enkele voorwerpen van de sloop kunnen redden. Enkele brandweerbijlen en schakeldozen voor verlichting werden tussen het schroot vandaan gehaald. Een iets groter item is een schroefblad. Een volledige schroef was iets te duur. Dit schroefblad, werd met medewerking van het gemeentebestuur, naar Temse gebracht en door eigen mensen terug mooi opgemaakt. Dit blinkend blad zal het rondpunt op de Leie sieren en direct verwijzen naar de Boelwerf.

De Godetia heeft het land gediend gedurende 55 jaar en daarbij meer dan 800.000 zeemijlen bij elkaar gevaren, een zeer respectabel aantal.

Bouwnummer         1425
Kiellegging              1965
Tewaterlating          7 december 1965
Overdracht               23 mei 1966
Opdrachtgever         Belgische Marine
Type                           Steunschip
Motto                         More Majorum (Naar oud gebruik of Volgens de gewoonte van onze voorouders)

De Godetia, vernoemd naar een bloem, was een commando- en logistiek ondersteuningsschip voor met name mijnenbestrijdingsvaartuigen en andere kleinere marineschepen. 

Foto: Belgische Marine

 


 

Opgetekend door Hugo Van Britsom
Met dank aan Robert Smet
Dank aan Marc Hauman voor het nalezen

 

Jacques Raymond was en is nog steeds Robert zijn grote zangidool. Hij heeft er talloze optredens van bijgewoond. Hij is trouwens in het bezit van een hele collectie platen, cd’s en films van zijn favoriete zanger.

Roberts werfnummer was 468 en zijn gsm nummer begint met 486, toeval?

 

 



Copyright Op Stoapel VZW   |   site by WebXclusive®, digital marketing agency

Facebook Iconfacebook like button